Goede Vrijdag
GOEDE VRIJDAG
7 april 2023
Andreaskerk
Rotterdam
In deze sobere dienst gedenken wij
het sterven van onze Heer Jezus Christus
met het lezen van het Lijdensevangelie.
Zoekt u alstublieft zo ver mogelijk voorin in de kerk een plaats.
Het grote orgel zwijgt, het altaar is ontkleed.
Wij zingen o.a. lofzangen van Goede Vrijdag.
In de afgelopen 40dagentijd stonden teksten uit het Johannes evangelie centraal, vandaag ook: het Lijdensevangelie. De AndreasCantorij zingt koralen uit de Johannespassie van J.S.Bach.
Daarna leven we naar Pasen toe.
Stilte voor de dienst
Laatste klokluiden tot Pasen
Lied Lied 558: 1, 6 -10
Om het zwijgen, het geduld
waarmee Gij de wet vervult,
als men vrucht'loos zoekt naar schuld,
Kyrie eleison.
Om het woord van godlijk recht
dat Gij tot uw rechters zegt,
zelf hebt Ge uw geding beslecht,
Kyrie eleison.
Om de doornen van uw kroon,
om de gees'ling en de hoon,
roepen wij, o Mensenzoon,
Kyrie eleison.
Om uw kruis, Heer, bidden wij,
om de speerstoot in uw zij,
ga aan onze schuld voorbij,
Kyrie eleison.
Heer, om uw vijf wonden rood,
om uw onverdiende dood,
smeken wij in onze nood,
Kyrie eleison.
Stilte
Alleen bij God is stilte voor mijn ziel
mijn redding komt van Hem.
Eer aan de Vader en de Zoon
en de Heilige Geest,
zoals het was in het begin en nu en altijd
en in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Kyrie W. Byrd
Gebed
Eerste lezing Jesaja 52:13 - 53:7
Lezing van het Lijdensevangelie
naar de woorden van de Evangelist Johannes
(de vetgedrukte teksten
worden door allen hardop gesproken)
Nadat Jezus dit gezegd had, ging hij met zijn discipelen uit over de
beek Kedron, waar een hof was die hij en zijn discipelen
binnengingen.
En ook Judas, die hem verried, wist deze plaats, want Jezus kwam
daar dikwijls met zijn discipelen bijeen. Judas nam dan een afdeling
soldaten en enige dienaren van de overpriesters en de Farizeeën, en
kwam daarheen met lantaarns, fakkels en wapens. Jezus dan, die
alles wist, wat hem overkomen zou, trad naar voren en zei tot hen:
Wie zoekt gij?
Zij antwoordden hem:
Jezus van Nazaret.
Hij zei hun:
Ik ben het.
En ook Judas, die hem verried, stond daar bij hen. Toen hij hun dan
zei: Ik ben het, deinsden zij terug en vielen ter aarde. Nogmaals
vroeg hij hun:
Wie zoekt gij?
En zij zeiden:
Jezus van Nazaret.
Jezus antwoordde:
Ik heb u gezegd, dat ik het ben; als gij mij zoekt, laat dan dezen
Gaan.
O große Lieb, o Lieb ohn alle Maße,
die dich gebracht auf diese Marterstraße!
Ich lebte mit der Welt in Lust und Freuden,
und du mußt leiden.
O grote liefde, o onmetelijke liefde, die u op deze martelweg heeft gebracht! Ik leefde met de wereld in lust en vreugde en u moet lijden.
Opdat het woord vervuld zou worden, dat hij gesproken had: Ik
heb van degenen, die Gij mij gegeven hebt, niemand verloren
laten gaan.
Simon Petrus dan, die een zwaard had, trok het, sloeg naar de
knecht van de hogepriester en hakte hem het rechteroor af; de
naam nu van de knecht was Malchus. Maar Jezus zei tot Petrus:
Steek uw zwaard in de schede; zou ik de drinkbeker, die de Vader
mij gegeven heeft, niet drinken?
Toen namen de soldaten en de officier en de dienaars van de Joden
Jezus gevangen en boeiden hem. En zij brachten hem eerst naar
Annas, want deze was de schoonvader van Kájafas, die in dat jaar
hogepriester was.
En Kájafas was het, die de Joden de raad gegeven had: Het is voor uw welzijn dat één mens sterft voor het volk. Simon Petrus nu en een andere discipel volgden Jezus. Die discipel was met de hogepriester bekend, en hij ging met Jezus de hof van de hogepriester binnen, maar Petrus bleef buiten aan de poort staan.
Die andere discipel dan, die met de hogepriester bekend was, kwam naar buiten, sprak met de deurwachtster, en bracht Petrus binnen. De dienstmaagd dan, de deurwachtster, zei tot Petrus:
Zijt gij ook niet één van de discipelen van deze mens?
Hij antwoordde:
Dat ben ik niet!
En de knechten en de dienaars stonden zich te warmen bij een
kolenvuur, dat zij aangelegd hadden, want het was koud; en ook
Petrus stond zich met hen te warmen.
De hogepriester ondervroeg Jezus nu over zijn discipelen en zijn leer. Jezus antwoordde hem:
Ik heb openlijk tot de wereld gesproken; ik heb altijd in de synagoge
geleerd en in de tempel, waar al de Joden bijeen komen, en in het
verborgene heb ik niets gesproken. Waarom ondervraagt gij mij?
Ondervraag hen, die mij gehoord hebben, wat ik tot hen gesproken
heb; zie, die weten, wat ik gezegd heb.
Maar toen hij dit zei, gaf één van de dienaars, die er bij stond,
Jezus een slag in het gelaat en zei:
Antwoordt gij zo de hogepriester?
Jezus antwoordde hem:
Als ik verkeerd gesproken heb, toon dan aan wat verkeerd was,
maar heb ik goed gesproken, waarom slaat gij mij dan?
Annas nu had hem geboeid naar Kájafas, de hogepriester,
gezonden. Ondertussen stond Simon Petrus zich te warmen. Zij
zeiden dan tot hem:
Behoort gij ook niet tot zijn discipelen?
Hij ontkende het en zei:
Ik niet!
Eén van de knechten van de hogepriester, een verwant van degene, wie Petrus het oor afgehouwen had, zei:
Heb ik u dan niet met hem, in de hof gezien?
Maar Petrus ontkende het wederom, en terstond daarop kraaide
een haan.
Christus, der uns selig macht,
kein Bös' hat begangen,
der ward für uns in der Nacht
als ein Dieb gefangen,
geführt für gottlose Leut
und fälschlich verklaget,
verlacht, verhöhnt und verspeit,
wie denn die Schrift saget.
Christus, die ons zalig maakt, niets kwaads heeft gedaan die is voor ons in de nacht als een dief gevangen, voorgeleid aan goddeloze mensen en vals beschuldigd, uitgelachen, bespot en bespuwd, zoals de Schrift zegt.
Zij leidden Jezus dan van Kájafas naar het gerechtsgebouw. Het was
vroeg in de morgen, maar zelf gingen zij het gerechtsgebouw niet
binnen, opdat zij niet onrein zouden worden, maar het paasmaal
konden eten. Pilatus kwam daarom tot hen naar buiten en zei:
Welke aanklacht hebt gij tegen deze mens in te brengen?
Zij antwoordden en zeiden tot hem:
Als het geen boosdoener was, hadden wij hem niet aan u
overgeleverd.
Toen zei Pilatus tot hen:
Neemt hem dan zelf en oordeelt hem naar uw wet.
Maar de Joden zeiden hem:
Het is ons niet geoorloofd, iemand ter dood te brengen;
opdat het woord van Jezus vervuld zou worden, dat hij gesproken
had, toen hij te kennen gaf, welke dood hij zou sterven. Pilatus ging
dan wederom het gerechtsgebouw binnen en riep Jezus en zei tot
hem:
Zijt gij de koning van de Joden?
Jezus antwoordde:
Zegt gij dat uit u zelf of hebben anderen u over mij gesproken?
Pilatus antwoordde:
Ben ik soms een Jood? Uw eigen volk en de overpriesters hebben
u aan mij overgeleverd; wat hebt gij gedaan?
Jezus antwoordde:
Mijn koninkrijk is niet van deze wereld. Als mijn koninkrijk van deze
wereld was, zouden mijn dienaars wel voor mij strijden, opdat ik niet
aan de Joden overgeleverd zou worden. Maar mijn koninkrijk is nu
eenmaal niet van hier.
Pilatus zei dan tot hem:
Dus gij zijt dan toch een koning?
Jezus antwoordde:
Gij zegt het, ik ben koning. Daartoe ben ik geboren en daartoe ben ik
in de wereld gekomen om voor de waarheid te getuigen. Alwie uit de
waarheid is, luistert naar mijn stem.
Ach großer König, groß zu allen Zeiten,
wie kann ich gnugsam diese Treu ausbreiten?
Keins Menschen Herze mag indes ausdenken,
was dir zu schenken.
Ach, grote koning, groot in alle tijden,hoe kan ik die trouw genoeg verbreiden? Niemands hart kan bedenken wat het u moet schenken.
Pilatus zei tot hem:
Wat is waarheid?
En nadat hij dit gezegd had, ging hij wederom naar buiten tot de
Joden en zei tot hen:
Ik vind geen enkele schuld in hem. Maar bij u bestaat de
gewoonte, dat ik u op Pasen iemand vrijlaat. Wilt gij dan, dat ik u
de koning van de Joden vrijlaat?
Zij schreeuwden dan wederom en zeiden:
Hem niet, maar Barábbas!
Barábbas nu was een rover. Toen nam dan Pilatus Jezus en liet hem
geselen. En de soldaten vlochten een kroon van doornen, zetten die
op zijn hoofd en hingen hem een purperen mantel om; dan traden zij
op hem toe en zeiden:
Gegroet, koning van de Joden!
En zij gaven hem kaakslagen.
Allen zingen 576b, 1:
O hoofd vol bloed en wonden,
bedekt met smaad en hoon,
o hoofd zo wreed geschonden,
uw kroon een doornenkroon,
o hoofd eens schoon en heerlijk
en stralend als de dag,
hoe lijdt Gij nu zo deerlijk!
Ik groet U vol ontzag.
En Pilatus ging nog eens naar buiten en zei tot hen: Zie, ik breng hem voor u naar buiten, opdat gij weet, dat ik geen schuld in hem vind.
Jezus kwam dan naar buiten, en hij droeg de doornenkroon en de
purperen mantel. En Pilatus zei tot hen: Zie, de mens!Toen dan de
overpriesters en de dienaars hem zagen, schreeuwden zij,
zeggende:
Kruisigen, kruisigen!
Pilatus zei tot hen: Neemt gij hem zelf en kruisigt hem, want ik
vind geen schuld in hem. De Joden antwoordden hem:
Wij hebben een wet, en volgens die wet moet hij sterven, want
Hij heeft zichzelf Gods Zoon gemaakt.
Toen Pilatus dit hoorde, werd zijn vrees nog groter en hij ging
wederom het gerechtsgebouw binnen en zei tot Jezus:
Vanwaar zijt gij? Maar Jezus gaf hem geen antwoord. Pilatus zei
dan tot hem: Spreekt gij niet tot mij? Weet gij niet, dat ik macht
heb om u vrij te laten,en macht heb om u te kruisigen? Jezus antwoordde: Gij zoudt geen enkele macht tegen mij hebben, als hij u niet van boven gegeven was. Daarom heeft hij, die mij aan u overgeleverd heeft, de grootste zonde begaan.
Van toen af trachtte Pilatus hem vrij te laten, maar de Joden
schreeuwden, zeggende:
Als gij deze mens vrijlaat, zijt gij geen vriend van de keizer.
Alwie zich koning maakt, verzet zich tegen de keizer.
Toen Pilatus deze woorden hoorde, bracht hij Jezus naar buiten en zette zich op de rechterstoel, ter plaatse genaamd Litostrótos, in het Hebreeuws Golgotha. Het was de dag van de voorbereiding van Pasen, omstreeks het zesde uur. En hij zei tot de Joden: Zie, uw koning!
Maar zij schreeuwden:
Weg met hem! Weg met hem! Kruisig hem!
Pilatus zei tot hen: Zal ik uw koning kruisigen?
De overpriesters antwoordden:
Wij hebben geen andere koning dan de keizer.
Toen gaf hij hem aan hen over om gekruisigd te worden.
Allen zingen 576b, 2:
O hoofd zo hoog verheven,
o goddelijk gelaat,
waar werelden voor beven,
hoe bitter is uw smaad!
Gij, eens in 't licht gedragen,
door engelen omstuwd,
wie heeft U zo geslagen
gelasterd en gespuwd?
Zij namen Jezus dan. En terwijl hij zelf zijn kruis droeg, ging hij naar
buiten, naar de zogenaamde Schedelplaats, in het Hebreeuws
genaamd Golgota, waar zij hem kruisigden en twee anderen met
hem, aan weerszijden één en Jezus in het midden.
Pilatus liet ook een opschrift schrijven en op het kruis aanbrengen; er was geschreven: Jezus van Nazaret, koning van de Joden. Velen van de Joden lazen dit opschrift, want de plaats, waar Jezus gekruisigd werd, was dichtbij de stad; en het was geschreven in het Hebreeuws, in het Latijn en in het Grieks. De overpriesters van de Joden zeiden dan tot Pilatus:
Schrijf niet: De koning van de Joden. Maar dat hij gezegd heeft:
Ik ben de koning van de Joden.
Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, dat heb ik
geschreven.
Toen dan de soldaten Jezus gekruisigd hadden, namen zij zijn kleren en maakten daarvan vier delen, voor iedere soldaat één deel, en ook het onderkleed. Dit onderkleed was zonder naad, van boven af aan één stuk geweven. Zij zeiden dan tot elkaar: Laten wij dit niet scheuren, maar er om loten, voor wie het zijn zal.
Zo zou de Schrift vervuld worden, die zegt: Zij hebben mijn kleren
onder elkaar verdeeld en over mijn gewaad hebben zij het lot
geworpen. Zo deden dan de soldaten.
En bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder en de zuster van zijn
moeder, Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena. Toen
Jezus dan zijn moeder zag en naast haar de discipel, die hij liefhad,
zei hij tot zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon! Daarna zei hij tot de
discipel:Zie, uw moeder!
En van dat uur af heeft de discipel haar bij zich opgenomen. Daarna zei Jezus - daar hij wist, dat nu alles volbracht was -, opdat de Schrift zou vervuld worden: Ik heb dorst.
Er stond daar een kruik vol zure wijn; zij staken dan een spons, die met wijn gedrenkt was, op een hysopstok en brachten die aan zijn mond. Toen Jezus nu de wijn genomen had, zei hij: Het is volbracht!
En hij boog het hoofd en gaf de geest.
Stilte
Allen zingen 576b, 6:
Wanneer ik eens moet heengaan
ga Gij niet van mij heen,
laat mij dan niet alleen gaan
niet in de dood alleen.
Wees in mijn laatste lijden,
mijn doodsangst, mij nabij.
O God, sta mij terzijde,
die lijdt en sterft voor mij.
Daar het nu de dag van de voorbereiding was en de lichamen op de sabbat niet aan het kruis mochten blijven - want deze sabbat was een hoge dag - verzochten de Joden van Pilatus, dat hun benen gebroken en zij afgenomen mochten worden. De soldaten kwamen dan en braken de benen van de eerste, als ook van de andere, die met hem gekruisigd waren.
Maar toen zij bij Jezus kwamen en zagen, dat hij reeds gestorven was, braken zij zijn benen niet. Maar één van de soldaten doorstak zijn zijde met een speer, en terstond kwam er bloed en water uit. En die het gezien heeft, heeft er van getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig en hij weet dat hij de waarheid spreekt, opdat gij het ook geloven zult.
Want dit is geschied, opdat de Schrift vervuld zou worden: Geen been van hem zal verbruizeld worden. En wederom zegt een ander Schriftwoord: Zij zullen zien naar hem, die zij doorstoken hebben.
Hierna verzocht Jozef van Arimatéa, een discipel van Jezus, maar in het verborgene uit vrees voor de Joden, aan Pilatus, het lichaam van Jezus te mogen afnemen. En Pilatus stond het toe. Hij kwam dan en nam het lichaam af.
En Nikodémus, die vroeger ’s nachts tot hem gekomen was, kwam er ook bij en bracht een mengsel van mirre en aloë mee, ongeveer honderd pond. Zij namen dan het lichaam van Jezus en wikkelden het in linnen doeken met de specerijen, zoals het bij de Joden gebruikelijk is te begraven.
Nu was er een hof ter plaatse, waar hij gekruisigd was, en in die hof een nieuw graf, waarin nog nooit iemand bijgezet was. Omdat het nu de dag van de voorbereiding voor de Joden was, en omdat dit graf dichtbij was, legden zij Jezus daarin.
Ach Herr, laß dein lieb Engelein
am letzten End die Seele mein
in Abrahams Schoß tragen,
den Leib in seim Schlafkämmerlein
gar sanft, ohn einge Qual und Pein,
ruhn bis am jüngsten Tage!
Alsdenn vom Tod erwekke mich,
daß meine Augen sehen dich
in aller Freud, o Gottes Sohn,
mein Heiland und Genadenthron!
Herr Jesu Christ, erhöre mich,
ich will dich preisen ewiglich!
Ach Heer laat engelen bij mijn dood
-
mijn ziel getroost in Abrams schoot-
te ruste mogen dragen.
Mijn lichaam dat U niet vergeet
mag wachten zonder pijn of leed
op U, aan ’t eind der dagen.
Dat dan uw stem mij wekken moog’
Dat ik U zie met eigen oog
gezeten op uw hemels troon
on heerlijkheid o ’s Vaders zoon
Heer jezus hoor, verhoor mij altijd
Ik prijs u tot in eeuwigheid.
Gebeden
Onze afsluiting is een lied,
de zegen ontvangen we weer met Pasen!
Zingen Lied 574
.
Christus is gekomen in ons aards bestaan,
nam onze gestalte, onze zwakheid aan,
aan het kruishout stierf Hij in gehoorzaamheid,
Hij, de schuldeloze, scheldt de schulden kwijt.
Kyrie eleison, Christe eleison, Kyrie eleison.
Glorie zij U, Christus, licht in onze nacht,
U verbreekt het donker, alles is volbracht;
geef dat wij een volk zijn dat U toebehoort,
één van ziel en levend bij uw heilig woord.
Kyrie eleison, Christe eleison, Kyrie eleison.
In stilte verlaten we de kerk.
Mocht u het plezierig vinden voor u naar huis gaat nog even over
deze dienst en deze indrukwekkende, liturgische dag na te praten,
dan bent u van harte welkom in de zaal achter de kerk.
Overmorgen: Pasen
Om 10.30 uur vieren we
een feestelijke dienst rond Woord en Tafel!
Na die dienst is er –uiteraard – geen versoberingsmaaltijd meer,
maar een Paasbrunch.