GOEDE VRIJDAG
15 april 2022
Andreaskerk
Rotterdam
In deze sobere
dienst gedenken
wij het sterven
van onze Heer
Jezus Christus met het lezen van het Lijdensevangelie.
Zoekt u alstublieft zo ver mogelijk voorin in de kerk een
plaats. Het grote orgel zwijgt, het altaar is ontkleed.
De zangen die
wij zingen zijn
liederen over het
Kruis van Golgotha.
De AndreasCantorij
zingt onder
andere een deel
uit de Via Crucis
(de Kruisweg)
van Fr. Liszt en
In monte oliveti
van M. Garau.
Daarna leven we naar Pasen toe.
Stilte voor de dienst
Laatste klokluiden tot Pasen
Lied Lied 558: 1, 6 -10
Om het zwijgen, het geduld
waarmee Gij de wet vervult,
als men vrucht'loos zoekt naar schuld,
Kyrie eleison.
Om het woord van godlijk recht
dat Gij tot uw rechters zegt,
zelf hebt Ge uw geding beslecht,
Kyrie eleison.
Om de doornen van uw kroon,
om de gees'ling en de hoon,
roepen wij, o Mensenzoon,
Kyrie eleison.
Om uw kruis, Heer, bidden wij,
om de speerstoot in uw zij,
ga aan onze schuld voorbij,
Kyrie eleison.
Heer, om uw vijf wonden rood,
om uw onverdiende dood,
smeken wij in onze nood,
Kyrie eleison.
Stilte
Alleen bij God is stilte voor mijn ziel
mijn redding komt van Hem.
Eer aan de Vader en de Zoon
en de Heilige Geest,
zoals het was in het begin en nu en altijd
en in de eeuwen der eeuwen. Amen
Kyrielied Lied 547:
1 door Cantorij, 4, 5 en 6 door allen
Laten wij God loven, leven van het licht,
onze val te boven in een evenwicht,
Kyrie eleison, wees met ons begaan,
doe ons weer verrijzen uit de dood vandaan,
Want de aarde jaagt ons naar de diepte toe,
maar de hemel draagt ons, liefde wordt niet moe.
Kyrie eleison, wees met ons begaan,
doe ons weer verrijzen uit de dood vandaan.
Met de boom des levens doodzwaar op zijn rug
droeg de Here Jezus Gode goede vrucht.
Kyrie eleison, wees met ons begaan,
doe ons weer verrijzen uit de dood vandaan.
Gebed
De cantorij zingt uit de Via Crucis:
Eerste lezing Hosea 6:1-6
Lied 572: 1, 2, 6 en 9
Lezing van het Lijdensevangelie
naar de woorden van Matteüs 26: 20-41
(de vetgedrukte teksten
worden door allen hardop gesproken)
Toen het nu avond was geworden, lag hij met de twaalf discipelen aan tafel aan. Terwijl zij aten, zei hij:
“Voorwaar, ik zeg U: Een van U zal mij verraden.”
Daar zij hierover zeer bedroefd waren, begon de een na de ander tot hem te zeggen:
Hij gaf ten antwoord:
“Hij die met mij zijn hand in de schaal doopt, is degene die mij zal verraden. De Zoon des mensen gaat weliswaar heen, zoals er over hem staat geschreven, maar wee de mens door bemiddeling van wie de Zoon des mensen wordt verraden! Het zou voor die mens beter zijn geweest als hij niet geboren was.”
Als antwoord zei Ju̱das, die op het punt stond hem te verraden:
“Ik ben het toch niet, Rabbi?”
Hij zei tot hem:
“Gijzelf hebt het gezegd.”
Terwijl zij verder aten, nam Jezus een brood, en na de zegen te hebben uitgesproken, brak hij het en gaf het aan de discipelen en zei:
“Neemt, eet. Dit is mijn lichaam.”
Ook nam hij een beker, en na een dankgebed te hebben uitgesproken, gaf hij die aan hen, terwijl hij zei:
“Drinkt allen hieruit; want dit is mijn ’bloed van het verbond’, dat ten behoeve van velen vergoten zal worden tot vergeving van zonden. Maar ik zeg U: Van nu af zal ik geenszins meer iets van dit product van de wijnstok drinken tot op die dag waarop ik het met U nieuw zal drinken in het koninkrijk van mijn Vader.”
Ten slotte gingen zij, na het zingen van lofzangen, naar buiten naar de Olijfberg. Toen zei Jezus tot hen:
“In deze nacht zult gij allen in verband met mij tot struikelen worden gebracht, want er staat geschreven: ’Ik zal de herder slaan, en de schapen van de kudde zullen verstrooid worden.’ Maar nadat ik zal zijn opgewekt, zal ik U voorgaan naar Galilea.”
Petrus gaf hem echter ten antwoord:
“Ook al worden alle anderen in verband met u tot struikelen gebracht, ik zal nimmer tot struikelen worden gebracht!”
Jezus zei tot hem:
“Voorwaar, ik zeg u: Nog deze nacht, voordat een haan kraait, zult gij mij driemaal verloochenen.”
Petrus zei tot hem:
“Zelfs al moest ik met u sterven, ik zal u geenszins verloochenen.”
Hetzelfde zeiden ook alle andere discipelen.
Toen kwam Jezus met hen bij de plek die Gethsemané heette, en hij zei tot de discipelen:
“Gaat hier zitten, terwijl ik ginds ga bidden.”
En terwijl hij Petrus en de twee zonen van Zebedeüs meenam, begon hij bedroefd en zeer verontrust te worden. Toen zei hij tot hen:
“Mijn ziel is diepbedroefd, ja, tot de dood toe. Blijft hier en waakt met mij.”
En nadat hij een eindje verder was gegaan, viel hij op zijn aangezicht, terwijl hij bad en zei:
“Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze kelk aan mij voorbijgaan. Doch niet zoals ik wil, maar zoals gij wilt.”
En hij kwam bij de discipelen en vond hen slapend, en hij zei tot Petrus:
“Hebt gijlieden nog niet één uur met mij kunnen waken? Waakt en bidt voortdurend, opdat gij niet in verzoeking komt. De geest is natuurlijk bereidwillig, maar het vlees is zwak.”
In Monte Oliveti van M. Garau
In monte Oliveti oravit ad patrem:
Pater si fieri potest transeat a me calix iste.
Spiritus quidem promptus est caro autem infirma.
Op de Olijfberg bad Hij tot de Vader:
Mijn Vader, indien het mogelijk is,
laat deze kelk aan mij voorbij gaan.
De geest is natuurlijk gewillig maar het vlees is zwak.
26:42-68
Wederom ging hij heen, voor de tweede maal, en bad, terwijl hij zei:
“Mijn Vader, indien het niet mogelijk is dat deze kelk voorbijgaat tenzij ik hem drink, uw wil geschiede.”
En hij kwam wederom en vond hen slapend, want hun ogen waren zwaar. Hij verliet hen derhalve en ging nogmaals heen en bad voor de derde maal, terwijl hij wederom hetzelfde woord zei. Daarna kwam hij bij de discipelen en zei tot hen:
“Op een tijd als deze slaapt Gij en neemt Gij rust! Ziet! Het uur is nabij gekomen waarop de Zoon des mensen door verraad in de handen van zondaars wordt overgeleverd. Staat op, laten wij gaan. Ziet! Mijn verrader is nabij gekomen.”
En terwijl hij nog sprak, zie! daar kwam Ju̱das, één van de twaalf, en met hem een grote schare met zwaarden en knuppels, gestuurd door de overpriesters en oudere mannen van het volk. Zijn verrader nu had hun een teken gegeven door te zeggen:
“Degene die ik kus, die is het; neemt hem in hechtenis.”
En recht op Jezus afgaand, zei hij:
en kuste hem zeer teder. Maar Jezus zei tot hem:
“Vriend, met welk doel zijt gij hier?”
Toen kwamen zij naar voren en sloegen de hand aan Jezus en namen hem in hechtenis. Maar zie! een van degenen die bij Jezus waren, strekte zijn hand uit en trok zijn zwaard en sloeg de slaaf van de hogepriester en hieuw hem het oor af. Toen zei Jezus tot hem:
“Steek uw zwaard weer op zijn plaats, want allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard vergaan. Of denkt gij dat ik geen beroep op mijn Vader kan doen om mij op dit ogenblik meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking te stellen? Hoe zouden in dat geval de Schriften worden vervuld, dat het aldus moet geschieden? Zijt gij met zwaarden en knuppels als tegen een rover uitgetrokken, om mij gevangen te nemen? Dag aan dag zat ik in de tempel te onderwijzen, en toch hebt gij mij niet in hechtenis genomen. Maar dit alles is geschied opdat de geschriften van de profeten in vervulling zouden gaan.”
Toen lieten alle discipelen hem in de steek en vluchtten. Zij die Jezus in hechtenis namen, voerden hem weg naar de hogepriester Kajafas, waar de schriftgeleerden en de oudere mannen vergaderd waren. Maar Petrus bleef hem op een flinke afstand volgen tot aan de binnenplaats van de hogepriester, en nadat hij naar binnen was gegaan, zat hij daar bij de huisbedienden om de afloop te zien. Ondertussen zochten de overpriesters en het hele Sanhedrin naar een vals getuigenis tegen Jezus om hem ter dood te kunnen brengen, maar zij vonden er geen, ofschoon er vele valse getuigen optraden. Naderhand traden er twee op, die zeiden:
“Deze man heeft gezegd: ’Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen opbouwen.’”
Toen stond de hogepriester op en zei tot hem:
“Hebt gij geen antwoord? Wat getuigen dezen tegen u?”
Maar Jezus bleef zwijgen. Daarom zei de hogepriester tot hem:
“Ik stel u onder ede bij de levende God, ons te zeggen of gij de Christus, de Zoon van God, zijt!”
“Gijzelf hebt het gezegd. Maar ik zeg ulieden: Van nu af zult gij de Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand van de Vader en hem zien komen op de wolken des hemels.”
Toen scheurde de hogepriester zijn bovenklederen en zei:
“Hij heeft God gelasterd! Waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Ziet! Nu hebt gij de lastering gehoord. Wat is uw mening?”
Zij gaven ten antwoord:
Daarop spuwden zij hem in het gezicht en gaven hem vuistslagen. Anderen sloegen hem in het gezicht en zeiden:
“Profeteer ons, Christus: Wie is het die u geslagen heeft?”
Zingen 575:1
26:69- 27-30
Petrus nu zat buiten op de binnenplaats; en er kwam een dienstmeisje naar hem toe, dat zei:
“Gij waart ook bij Jezus de Galileeër!”
Maar hij ontkende het ten aanhoren van hen allen en zei:
“Ik weet niet waar gij het over hebt.”
Nadat hij naar buiten was gegaan naar het poorthuis, merkte een ander meisje hem op en zei tot de daar aanwezigen:
“Deze man was bij Jezus de Nazarener.”
En hij ontkende het opnieuw, met een eed:
Even daarna kwamen de omstanders dichterbij en zeiden tot Pe̱trus:
“Zeker, gij zijt ook een van hen; trouwens, uw dialect verraadt u.”
Toen begon hij te vloeken en te zweren:
“Ik ken de mens niet!”
En onmiddellijk kraaide een haan.
En Petrus herinnerde zich het woord dat Jezus had gesproken, namelijk: “Voordat een haan kraait, zult gij mij driemaal verloochenen.” En hij ging naar buiten en weende bitter.
Toen het ochtend was geworden, hielden alle overpriesters en de oudere mannen van het volk raad tegen Jezus om hem ter dood te brengen. En na hem te hebben geboeid, voerden zij hem weg en leverden hem over aan de stadhouder Pilatus. Toen nu Ju̱das, die hem had verraden, zag dat hij veroordeeld was, kreeg hij wroeging en bracht de dertig zilverstukken bij de overpriesters en oudere mannen terug en zei:
“Ik heb gezondigd toen ik rechtvaardig bloed verried.”
Zij zeiden:
“Wat gaat ons dat aan? Dat is uw zaak!”
Toen gooide hij de zilverstukken in de tempel en trok zich terug, en hij ging heen en hing zich op. De overpriesters echter namen de zilverstukken en zeiden:
“Het is niet geoorloofd ze in de heilige schatkist te werpen, want het is een bloedprijs.”
Na met elkaar raad te hebben gehouden, kochten zij er het veld van de pottenbakker mee om daar vreemden te begraven. Daarom wordt dat veld tot op de dag van vandaag „Bloedveld” genoemd. Toen werd vervuld hetgeen door bemiddeling van de profeet Jeremia was gesproken, die zei: „En zij namen de dertig zilverstukken, de prijs van de man voor wie een prijs werd vastgesteld, degene voor wie enkelen van de zonen van Israël een prijs hadden vastgesteld, en gaven ie voor het veld van de pottenbakker, zoals de Heer mij geboden had.”
Jezus stond nu voor de stadhouder, en de stadhouder stelde hem de vraag:
“Zijt gij de koning der joden?”
Jezus antwoordde:
Maar toen hij door de overpriesters en oudere mannen werd beschuldigd, gaf hij geen enkel antwoord.
Toen zei Pilatus tot hem:
“Hoort gij niet hoeveel dingen zij tegen u getuigen?”
Maar hij antwoordde hem niet, met geen enkel woord, zodat de stadhouder zich zeer verwonderde. Nu was het van feest tot feest de gewoonte dat de stadhouder voor de schare een gevangene, degene die zij wilden, vrijliet. Juist op dat ogenblik hadden zij een beruchte gevangene, die Barabbas heette. Toen zij daarom bijeen waren, zei Pilatus tot hen:
“Wie wilt gij dat ik voor U vrijlaat, Barabbas of Jezus, die Christus wordt genoemd?”
Hij wist namelijk dat zij hem uit afgunst hadden overgeleverd. Terwijl hij op de rechterstoel gezeten was, liet zijn vrouw hem bovendien zeggen:
“Heb niets te maken met die rechtvaardige man, want ik heb heden in een droom veel om hem geleden.”
Maar de overpriesters en de oudere mannen overreedden de scharen dat zij om Barabbas zouden vragen, doch Jezus zouden laten ombrengen. Nu nam de stadhouder weer het woord en zei tot hen:
“Wie van de twee wilt gij dat ik voor u vrijlaat?”
Zij zeiden:
Pilatus zei tot hen:
“Wat zal ik dan doen met Jezus, die Christus wordt genoemd?”
Zij zeiden allen:
Hij zei:
“Wat voor slechts heeft hij dan gedaan?”
Maar zij bleven des te meer schreeuwen:
Toen Pilatus zag dat het niets hielp, maar dat er veeleer een opschudding ontstond, nam hij water en waste ten aanschouwen van de schare zijn handen en zei:
“Ik ben onschuldig aan het bloed van deze man. Gij moet er zelf maar zorg voor dragen.”
Daarop gaf het gehele volk ten antwoord:
“ZIJN BLOED KOME OVER ONS EN OVER ONZE KINDEREN.”
Toen liet hij hun Barabbas vrij, maar Jezus liet hij zweepslagen geven en leverde hem over om aan een kruis gehangen te worden. Toen namen de soldaten van de stadhouder Jezus mee in het paleis van de stadhouder en verzamelden de hele troepenafdeling om hem heen. En na hem zijn kleren uitgetrokken te hebben, hingen zij hem een scharlaken mantel om, en zij vlochten een kroon van doornen en zetten die op zijn hoofd en gaven hem een rietstok in zijn rechterhand. Toen knielden zij voor hem neer en dreven de spot met hem, terwijl zij zeiden:
“Goedendag, gij koning der joden!”
En zij spuwden op hem en namen de rietstok en gingen hem ermee op zijn hoofd slaan.
Zingen Lied 575: 4 en 5
Alle leed hebt Gij geleden,
Gij gedragen met geduld.
Als een worm zijt Gij vertreden
zonder schuld, om onze schuld,
opdat wij door U verheven
als verlosten zouden leven.
Duizend, duizendmaal, o Heer,
zij U daarvoor dank en eer.
Koning tot een spot getekend
met een riet en doornenkroon,
bij de moordenaars gerekend
overstelpt met smaad en hoon,
opdat naar uw welbehagen
wij de kroon der ere dragen.
Duizend, duizendmaal, o Heer,
zij U daarvoor dank en eer.
27:31-46
Nadat zij de spot met hem hadden gedreven, ontdeden zij hem ten slotte van de mantel en deden hem zijn bovenklederen aan en voerden hem weg om aan een kruis gehangen te worden. Toen zij naar buiten gingen, troffen zij een ingeborene van Cyrane aan, Simon genaamd. Deze presten zij om zijn kruis op te nemen. En gekomen op een plaats die Golgotha wordt genoemd, dat wil zeggen Schedelplaats, gaven zij hem wijn vermengd met gal te drinken; maar toen hij ervan had geproefd, weigerde hij te drinken. Nadat zij hem aan een kruis hadden gehangen, verdeelden zij zijn bovenklederen door het lot te werpen, en daar neergezeten, hielden zij de wacht bij hem. Ook brachten zij boven zijn hoofd in geschrifte de tegen hem ingebrachte beschuldiging aan: „Dit is Jezus, de koning der joden.” Toen werden er met hem twee rovers gekruisigd, één aan zijn rechter- en één aan zijn linkerzijde. De voorbijgangers nu gingen schimpend over hem spreken, terwijl zij hun hoofd schudden en zeiden:
“Gij daar, die de tempel zou afbreken en in drie dagen zou opbouwen, red uzelf! Indien gij een zoon van God zijt, kom dan van het kruis af!”
Evenzo gingen ook de overpriesters met de schriftgeleerden en oudere mannen de spot met hem drijven en zeiden:
“Anderen heeft hij gered, zichzelf kan hij niet redden! Hij is koning van I̱sraël; laat hem nu van het kruis afkomen, dan zullen wij in hem geloven. Hij heeft zijn vertrouwen op God gesteld; laat Hij hem nu verlossen indien Hij hem hebben wil, want hij heeft gezegd: ’Ik ben Gods Zoon.’”
Zelfs de rovers die samen met hem aan kruizen waren gehangen, gingen hem op dezelfde wijze smaden. Vanaf het zesde uur viel er een duisternis over het gehele land, tot aan het negende uur toe. Omstreeks het negende uur riep Jezus met een luide stem en zei:
Dat wil zeggen: „Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?”
27:47-66
Toen sommigen van hen die daar stonden, dit hoorden, zeiden zij voorts:
En onmiddellijk snelde een van hen weg en nam een spons en drenkte die met zure wijn en stak ze op een rietstok en gaf hem toen te drinken. Maar de overigen van hen zeiden:
“Laat hem begaan! Laten wij eens zien of Eli̱a hem komt redden.”
Nogmaals riep Jezus met een luide stem en gaf de geest.
Stilte
En zie! het gordijn van het heiligdom scheurde van boven tot onder in tweeën, en de aarde beefde, en de rotsen spleten vaneen. En de graven werden geopend en vele lichamen van de heiligen die ontslapen waren, werden opgericht, en ze werden voor vele mensen zichtbaar. De legeroverste echter en zij die met hem bij Jezus de wacht hielden, werden bij het zien van de aardbeving en al wat er gebeurde, zeer bevreesd en zij zeiden:
“Waarlijk, dit was Gods Zoon.”
Bovendien stonden daar vele vrouwen, die Jezus vanuit Galile̱a hadden vergezeld om hem te dienen, op een afstand toe te kijken; onder hen bevonden zich Mari̱a Magdale̱na, ook Mari̱a, de moeder van Jakobus en Joses, en de moeder van de zonen van Zebedeüs. Laat in de middag nu kwam er een rijk man van Arimathea, Jozef genaamd, die zelf ook een discipel van Jezus was geworden. Deze ging naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus. Toen gebood Pilatus dat het hem gegeven zou worden. En Jozef nam het lichaam, wikkelde het in rein fijn linnen en legde het in zijn nieuwe graf, dat hij in de rots had uitgehouwen. En nadat hij een grote steen voor de deuropening van het graf had gerold, ging hij heen. Mari̱a Magdalena en de andere Mari̱a bleven daar echter en zaten tegenover het graf. De volgende dag, dit was na de Voorbereiding, kwamen de overpriesters en de Farizeeën gezamenlijk bij Pilatus en zeiden:
“Heer, het kwam ons in herinnering dat die bedrieger, toen hij nog leefde, heeft gezegd: ’Na drie dagen zal ik worden opgewekt.’ Gebied daarom dat het graf tot de derde dag wordt verzekerd, opdat niet soms zijn discipelen komen en hem stelen en tot het volk zeggen: ’Hij is uit de doden opgewekt!’, en dit laatste bedrog zal erger zijn dan het eerste.”
Pilatus zei tot hen:
“Gij hebt een wacht. Gaat en verzekert het naar uw beste weten.”
Zij dan gingen heen en verzekerden het graf door de steen te verzegelen en de wacht erbij te plaatsen.
Zingen Lied 196
voorzang: In uw handen Heer, beveel ik mijn leven.
allen:
voorzang: Want Gij Heer God, hebt ons verlost,
uw waarheid heeft ons vrijgemaakt.
allen: In uw handen Heer, beveel ik mijn leven.
voorzang: Eer aan de Vader door de Zoon
in de eenheid met de Geest.
allen: In uw handen Heer, beveel ik mijn leven
Gebeden afgesloten met:
Onze Vader, die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd, uw rijk kome, uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op aarde, geef ons heden ons dagelijks brood, en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren, en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van het kwade, want van u is het rijk en de kracht, tot in eeuwigheid. Amen.
Onze afsluiting is een lied,
de zegen ontvangen we weer met Pasen!
Zingen Lied 578
Bewaar mij dat ik roemen zou
dan in mijn Heren Christus dood.
Al wat ik anders noemen zou
is niets bij dit mysterie groot.
O angst en liefde, ondereen
vermengd als water en als bloed,
zij wijzen naar het wonder heen
van Hem die op de aarde boet.
Het rode bloed, zijn koningskleed
bedekt het schandelijke kruis,
dat wordt door alles wat Hij leed
de levensboom van 't paradijs.
En door zijn dood en door zijn bloed
is nu de wereld dood voor mij.
Ik ben gestorven, maar voor goed
van heel de dode wereld vrij.
De aarde zelf is veel te klein
voor wie U waarlijk loven wil.
Uw liefde is een groot geheim,
zij vraagt geheel mijn hart en ziel.
In stilte verlaten we de kerk.
Mocht u het plezierig vinden voor u naar huis gaat nog even over
deze dienst en deze indrukwekkende, liturgische dag na te praten,
dan bent u van harte welkom in de zaal achter de kerk.
Een uitgebreide koffie schenken we pas weer op Paasmorgen.
In deze dienst
- voorganger: Martin van Wijngaarden
- kerkenraadslid: Bas Ruizeveld de Winter
- organist: Niels Jan van der Hoek
- lectores: Allen
Annie Ruizeveld de Winter- de Vries
Andries Ponsteen
Arnold Filius
- camerabediening: Sheila Lont
- m.m.v.: leden van de AndreasCantorij
Pasen
Om 10.30 uur vieren we
een feestelijke dienst rond Woord en Tafel!
Na die dienst is er –uiteraard – geen versoberingsmaaltijd meer,
maar een Paasbrunch.